a. - Ward
Ruyslinck, Wierook en tranen.
- Antwerpen,
1982, 1958.
- 139
pagina´s.
b. Oorlogsroman/novelle.
c.
(samenvatting gevonden op http://www.shrtlnk.nl/REW,
ik heb de tekst hier en daar enigszins aangepast)
Waldo Havermans, een negenjarige jongen, is met zijn ouders voor de binnenvallende Duitsers op de vlucht. Het verhaal begint als ze op de tweede dag van hun vlucht in het stadje Poperinge aankomen. Daar overnachten ze bij een oude vrouw en haar kleinzoon. De kamer waar ze slapen ruikt volgens Waldo naar wierook. Waldo’s voorliefde voor de geur van wierook heeft hem eerder de bijnaam ‘kerkuiltje’ bezorgd.
De volgende dag zet de familie de tocht voort. Ze raken in een colonne vluchtelingen verstrikt die bij de grensovergang wordt tegengehouden. Samen met de colonne trekt de familie naar een grensovergang die wel open zou zijn. Onderweg worden ze door Duitse vliegtuigen overvallen en beschoten. Als Waldo weer om zich heen kan en durft te kijken, komt hij tot de gruwelijke ontdekking dat zijn ouders zijn omgekomen, waarna hij flauwvalt. Later komt Waldo in een hospitaal weer bij. Een ‘witte juffrouw’ legt hem daar omzichtig uit hoe wreed de oorlog is. Nadat Waldo is opgelapt van een paar kleine verwondingen mag hij meereizen met korporaal Evarist richting een vluchtelingenkamp aan de kust. Tijdens een pauze onderweg ontmoet Waldo zijn oudere buurmeisje Vera. Vera’s vader is ingelijfd bij het leger en haar moeder is ze uit het oog verloren. Ze haalt Waldo over om samen verder te vluchten en korporaal Evarist achter te laten.
De volgende dag trekken ze via allerlei binnenwegen naar de kust. Onderweg horen ze Duitse tanks steeds dichterbij komen. Samen schuilen ze op een hooizolder om zich voor de steeds sneller naderende Duitsers te verstoppen. Als ze toch ontdekt worden, blijken de Duitsers erg vriendelijk te zijn voor de kinderen. Nadat ze van de schrik bekomen zijn, besluiten ze samen weer naar huis terug te keren en besluiten de spoorlijn richting Gent te volgen. Onderweg zien ze een trein met Belgische krijgsgevangen, waaronder Evarist.
Later, als
ze in een bootje op de Leie zitten, worden ze door Duitse soldaten ontdekt. Ze
mogen in de zijspan van de motoren gaan zitten en hopen zo snel in Antwerpen te
komen. Als ze even stoppen om bij te komen, worden de kinderen door de soldaten
dronken gevoerd. Als Waldo weer bijkomt, zijn de soldaten verdwenen. Hij vindt
Vera even later tussen de struiken, ze kan niet vertellen wat de Duitsers haar
aangedaan hebben. Met de hulp van twee zigeuners brengt een ambulance Vera naar
Gent.
In het ziekenhuis van Gent legt een ziekenzuster Waldo voorzichtig uit hoe het met Vera gesteld is. Later, als de dokter geweest is, vertelt ze hem dat Vera een engeltje in de hemel geworden is. Voor Waldo stort de wereld in: ‘Ik was negen jaar en reeds ontwaakte in mijn hart deze bittere onkinderlijke wijsheid: dat het leven heel wat anders was dan een verhaaltje met kleurige droomplaatjes’.
In het ziekenhuis van Gent legt een ziekenzuster Waldo voorzichtig uit hoe het met Vera gesteld is. Later, als de dokter geweest is, vertelt ze hem dat Vera een engeltje in de hemel geworden is. Voor Waldo stort de wereld in: ‘Ik was negen jaar en reeds ontwaakte in mijn hart deze bittere onkinderlijke wijsheid: dat het leven heel wat anders was dan een verhaaltje met kleurige droomplaatjes’.
A.
Existentialisme:
-
Het individu staat centraal. Existentialisme
staat dicht bij het individualisme; het leven en de gedachten van een persoon
staan centraal en aan het geheel waarin het individu zich bevind wordt weinig
aandacht gegeven.
-
Verantwoordelijkheid voor eigen daden. Er bestaat niet zoiets als
het lot. Men maakt zijn eigen keuzes en beslissingen en daarmee vormt hij zijn
eigen leven.
-
Subjectiviteit. Bij het existentialisme draait
het niet om een correcte interpretatie van de werkelijkheid, maar om de persoonlijke
beleving van de personen die de gebeurtenissen meemaken.
B. Het
eerste punt is vrij gemakkelijk te beantwoorden. Het verhaal wordt verteld door
de ogen van de negenjarige en naïeve Waldo, die het België ten tijde van de
Tweede Wereldoorlog trotseert. Alles wordt op zijn eigen manier
geïnterpreteerd, waarbij zijn naïviteit duidelijk naar voren komt; dingen als
de verkrachting van Vera snapt hij niet, hij denkt dat ze zich gewoon niet
lekker voelt.
Verder gaat
het verhaal niet in op andere personages. Je leest nooit over de gevoelens of
gedachtes van Waldo’s ouders, zelfs niet over de gedachtes van Vera, met wie
hij toch wel een groot deel van het boek doorbrengt. Dit alles wijst erop dat
het de bedoeling was dat de lezer slechts en alleen Waldo’s interpretatie van
het verhaal zou lezen.
Het tweede
punt is wat vaag om met concrete voorbeelden te verduidelijken, het is namelijk
niet mogelijk om te zeggen of er zoiets als het lot bestaat. Ik denk wel dat de
schrijver de moeite doet om dit wel te laten lijken. Zo laat Waldo zich
overhalen met Vera verder te gaan tijdens de rit naar de kust en beslissen ze
te willen vluchten bij oom Andreas wanneer ze allerlei Duitsers binnen zien.
Later, wanneer ze in de boot zitten, beslissen te blijven liggen in plaats van
te vluchten voor de Duitsers. Deze gebeurtenissen liggen steeds in het
verlengde van elkaar, het één bestond niet zonder het ander. Zo lijkt het alsof
Waldo wél zijn eigen leven in zijn handen heeft, in het tegenovergesteld van
het idee dat alles al vastligt.
Subjectiviteit
slaat enigszins terug op het eerste punt. Het gehele verhaal wordt verteld
vanuit het oogpunt van Waldo, die vervolgens zijn eigen mening aan de
gebeurtenis(sen) vastknoopt. Uiteraard zijn een flink aantal gebeurtenissen
gewoon objectief verteld, maar een aantal belangrijke momenten worden vooral
door de subjectieve ogen van Waldo verteld:
‘’’Ach, ik heb zo’n pijn…’ kreunde ze. ‘Hebben
ze u pijn gedaan?’ vroeg ik verrast. Ze knikte. ‘Hebben ze u geslagen?’ ’Neen,’
zei ze. ‘Wat hebben ze dan gedaan?’ Ze sloot de ogen. ‘Ze hebben… o Jezus, dat
kan ik onmogelijk vertellen.’ Neen maar, wat was ze flauw. Waarom kon ze me dat
niet vertellen? Ik voelde me diep gegriefd en begluurde haar boos van onder
mijn neergeslagen wimpers. ‘Kijk niet zo boos, Waldo…’ fluisterde ze. ‘Ik… ik
kan het u heus niet vertellen, het is iets heel ergs en… en zondigs.’
Ik begreep niet dat er iets zó ergs kon bestaan, dat ze er met mij niet over praten wou. Iets heel ergs en zondigs, had ze gezegd. Ik kon me niet voorstellen wat dat zijn kon.’’
Ik begreep niet dat er iets zó ergs kon bestaan, dat ze er met mij niet over praten wou. Iets heel ergs en zondigs, had ze gezegd. Ik kon me niet voorstellen wat dat zijn kon.’’
C. Voor
zover ik veel ervaring heb met existentialistische boeken denk ik wel in staat
te zijn te mogen zeggen dat dit boek een exponent van de stroming is. Één van
de kenmerken van het existentialisme is dat het individu centraal staat. Dit kan
ik zeker terugzien in dit boek; Waldo is de hoofdpersoon en vertelt het
verhaal. Je leest enkel en alleen zijn gedachtes, wat ik zeker een centraalstelling
van het individu vind.
Een ander
kenmerk is subjectiviteit, wat enigszins terugslaat op het tweede punt. Individualisme
in boeken kan nauwelijks bestaan zonder de gedachten en meningen van het
betreffende individu. In het boek lees je uitsluitend over Waldo’s kinderlijke en
naïeve visie op alle gebeurtenissen, een objectieve en alwetende verteller komt
niet aan het woord. Het is alsof je letterlijk de gedachtes van Waldo leest.